Toegankelijkheid

Grollerholt (2)

Historici en archeologen zetten de toon

De historische beeldvorming over de oude vergaderplaats in het Grollerholt hebben we voor een belangrijk deel te danken aanjohan Picardt, Rolder predikant en Drenthe's eerste geschiedschrijver. Veel van zijn wetenschap haalde hij uit de Germania die Tacitus onge­veer honderd jaar na Christus schreef Deze schrijft daarin over de Germaanse godsdienst en gebruiken. In de heilige wouden vonden de mysteries plaats van de toenmalige godsdienst en juist daar zou het volk met voorliefde in vergadering bijeenkomen. Zo maakte ook Picardt's schildering van de Ballerkuil furore tot in onze tijd. Het zou de plaats zijn waar het hoogste gerecht, de Etstoel, vergaderde. De oudst bewaard gebleven uitspraken dateren echter van de paaslotting van 1393 en werden uitgesproken in de spieker van de bisschoppelijke hof in Rolde. Daarna is van enige vergaderactiviteit in Balloo niets gebleken. Het landrecht van 1412 noemt wel Balloo, maar niet de kuil. Intussen heeft Spek voldoende aangetoond dat de Plek die de provincie heeft aangekocht bestaat uit jong stuifZand en dat de betreffende kuil zeker niet ouder is dan laatmiddeleeuws. Waterbolk ontwikkelde nadien een nieuwe visie waarop we in het kader van dit artikel niet nader ingaan.

Weinig weerstand

Minder weerstand bestond er onder historici met betrekking tot de plek in het Grollerholt waar de tegen weer en wind geharde Drenten onder de blote hemel samenkwamen om er de landsdag te houden. Volgens Picardt was het Grollerholt in heidense tijden, net als het Ballerholt met zijn beroemde maar omstreden kuil, een lucus, een zogenaamd heilig bos dat nimmer gekapt zou mogen worden. Zolang men zich volgens hem kon herinneren waren de bewoners van de streek hier samengekomen om bij klimmende zon te vergaderen, maar niet dan nadat ze eerst zekere heiden­se rituelen hadden verricht, zoals het observeren van de vlucht van vogels of de ingewanden van dieren. Dit alles om inzicht te krijgen in de toekomst of de ontdekking van het verborgene. En het is weer Picardt die in zijn Cronyck het Grollerholt aanhaalde als 'de oud­ste vergaderplaats der standen dezes landes' . Waar hij deze voorliefde van de Drenten vandaan haalde is niet bekend. Over een kuil in Grolloo rept hij in ieder geval niet.

grollerholt-rhg-007

Een Drentse landsdagcomparant op weg naar het Grollerholt in 1681 (Drenthina 1853).

Na Picardt verscheen er op het gebied van de Drentse geschiedschrijving lange tijd niets nieuws. Zijn beschrijvingen van door reuzen gebouwde hunebedden, van de legendarische stad Hunsow en de witte wieven die in Drenthe ronddwaalden, zijn evenwel vele malen door anderen aange­haald. Pas vanaf de negentiende eeuw ontstond er langzaam een kentering die begon met een discussie over de Valtherbrug. Er kwam een kleine stroom publicaties over de Drentse geschiedenis op gang. Het verschil met de Ballerkuil is dat de historici niet openlijk over elkaar heen vielen over de juistheid van de plaats in het Grollerholt. Op een vraag over de aanwezigheid van oudheden in zijn gemeente antwoordde schout J. Homan van Rolde in 1818 onder anderen 'voorts wordt gezegd, dat in oude tijden in het Grollerholt Landsdag is gehouden, doch de plaats in het holt, weet niemand meer aan te wijzen'. In een aantekening van gouverneur P. Hofstede op het betreffende stuk wordt gewezen op Homans onkunde!

De Asser Heren

Het Asser Herenbolwerk waaruit enige historici voortkwamen, voelde wellicht de behoefte om een eigen Drentse culturele identiteit te ontwikkelen. Dit bleek met name door de toenemende belangstelling van de maatschappelijke elite voor prehisto­rische monumenten zoals grafheuvels en hunebedden. Onder invloed van de Verlichting blijkt ook in Drenthe deze ontwikkeling onder leiding van gouverneur Hofstede op gang gekomen. Hij was in 1818 van mening dat de oudheid en de oudheden van Drenthe tot 'hare verheffing en verering strekten', maar ook aanleiding konden geven 'tot bevordering van haar materiële belangen'. Kortom, hij zag als eerste Drenthe als toeristische trekpleister.

Voordien waren er slechts enkele Drenten geweest die door middel van publicaties blijk hadden gege­ven van hun interesse voor het eigen verleden. Het onder voorzitterschap van Hofstede in de Herensociëteit te Assen opgerichte 'Genootschap ter Beoefening en Opheldering der Oudheden en Geschiedenissen van Drenthe' maakte in 1819 in dit opzicht de kentering zichtbaar. De Asser Heren begonnen de wetenschappelijke nasporing, beoefening en opheldering van de oudheden en de geschie­denis van Drenthe na te streven. De leden vervulden in het dagelijks leven meestal hoge functies bij de magistratuur en het politieke bestuur te Assen. Bovendien waren enkele predikanten van de partij. Het genootschap hield het slechts drie jaar uit, maar er was een trend gezet. Voormalige bestuursleden als G.W. baron van der Feltz, Sibrand Gratama en later vooral zijn zoon Lucas Oldenhuis Gratama, maar ook HJ. Nassau, J. Pan en.J. de Wal publiceerden regelmatig over histo­rische onderwerpen in de Drentsche Volksalmanak en in de juist opgerichte Provinciale Drentsche en Asser Courant. Een aparte plaats nam de archivist J.S. Magnin in met een aantal verdienstelijke historische werken. Archeologische monumenten en historisch belangrijk geachte terreinen werden voor de Drentse overheid een onderwerp van zorg.

grollerholt-rhg-008

De Franse Topografische kaart uit 1813 geeft voor het eerst de situatie van de laatste restanten van het Grollerholt betrouwbaar weer.

Archeologen tonen belangstelling

Om archeologische gegevens en vondsten op te sporen maakte CJ.C. Reuvens, de eerste directeur van het Leidse Rijksmuseum van Oudheden en 's werelds eerste hoogleraar arche­ologie in 1819 zijn eerste reis naar Drenthe. Hij bezocht de Valtherbrug en een aantal hunebedden. Zijn tweede reis naar Drenthe (1833) voerde hem nogmaals naar allerlei monu­menten van de oudheid. Weer werd het Grollerholt overgeslagen, maar hij zegt er het volgende over; 'men zoude geneigd zijn het houden der landsvergaderingen in kuilen in bos­sen voor fabelen te houden, indien de notulen van de landdagen, gehouden in het Grollerholt niet nog bestonden op het Provo Gouvernementsarchief te Assen. De kuilen en bosschen werden boven het vlakke veld verkoren gewis om enige bescherming tegen het ruw­ste weder en stof te hebben'.

Magnin, die de eerste provinciaal historicus en archivaris van Drenthe mag worden genoemd, schreef in 1839 dat de vroegere vergaderplaats in het Grollerholt nog bekend was en duidelijk genoeg te herkennen. Ook De Wal (1842) had de plaats in het holt 'waar vroeger de priesters de offeranden aan de goden van het land offerden' op zijn netvlies. Van der Aa (1843) noemde het Grollerholt een groot en dicht bos waar op een lege plek de sporen van de zitplaatsen nog enigermate te zien waren. Wel achtte hij het een jong bos, dat na het vel­len van het oude weer was aangeplant. Het is overigens zeer de vraag of Van der Aa dit zelf onderzocht. Oldenhuis Gratama had meegewerkt aan zijn Biografisch Woordenboek en leverde hem vermoedelijk het jonge bos en de zit­plaatsen aan! Hoe dit ook moge zijn, volgens Van den Biesheuvel Schiffer werden er vroeger ter plaatse offers geplengd, gebeden uitgestort en de offervalk geopend. Dit was Picardt in het kwadraat.

grollerholt-rhg-009

Geen aprilgrap; enige bosgenoten willen het Grollerholt verkopen, (Adv. uit de P.D.A.C)

Pan (1848) constateerde dat de kuil (!) of kuilen (!) van het Grollerholt in zijn tijd minder in het oog liepen, maar nog bekend waren als vergaderplaatsen van de landsdag. Deze weten­schap moethij hebben gehad van LJ.F. Janssen, conservator bij het Museum van Oudheden te Leiden.Janssen had opdracht van de Nederlandse regering in Drenthe archeologisch onderzoek te verrichten. Diverse burgemeesters werkten mee om daarvoor toestem­ming te krijgen van de grondeigenaren en voorzagen hem van arbeidskrach­ten die konden graven. Omdat hij eer­der onderzoek deed in de Ballerkuil, zocht hij in Grolloo waarschijnlijk ook naar een kuil en mogelijke zitbanken. Wat er was geschreven over de 'solem­nele' zitbanken door Picardt in 1660 en doorJohannes van Lier in 1760 was zeker bij hem bekend. Maar op zijn speurtocht naar Drentse oudheden onder Grolloo zag Janssen in 1847 verscholen in het bos diverse ondiepe met struikgewas begroeide kuilen. Daarom liet hij zich de juiste plek van de vergaderplaats aanwijzen door de onderwijzer van Grolloo. Dat op die plaats niet een kuil aanwezig was, was mogelijk voor hem meteen van min­der belang. In zijn Drentse Oudheden schreef Janssen in 1848 'wat mij als de Grollerkuil werd aangewezen'. Dit kan niet juist zijn en hij zegt verder dat hij op de aangewezen plaats slechts drie oude, ondiepe en onevenredig bij elkaar liggende droge slooges van 7 tot 8 meter lang en 1 meter breed die op 5, 9 en 11 meter van elkaar verwij­derd waren vond.

Laatste vergaderingen aan oostzijde? Het is aannemelijk dat iedere bezoe­ker van de vergaderplaats door de Grollenaren naar dezelfde plek is gebracht, namelijk aan de oostkant van de weg waar het toponiem Grollerholt bewaard is gebleven. Dit wordt ook bevestigd door L. Oldenhuis Gratama die verhaalde over een bezoek dat zijn vader S. Gratama in het begin van de eeuw aan de bewuste plek bracht. Enigejaren later, op 28 augustus 1833, nam hij nog een keer met drie van zijn zonen een kijkje in het Grollerholt. De opgaande bomen waren enige jaren geleden gekapt en opnieuw aange­plant. Alles was nu zodanig met strui­ken en varens begroeid dat er niets meer was te vinden. De Gratama's lieten zich de plek ten zuiden van Groll00 achter de es aan de oostkant van de weg naar Coevorden aanwijzen. Ze hoorden dat zelfs na het kappen van de bomen de overblijfselen van de zitplaatsen nog zichtbaar waren. Het verschil met Janssen was dat het een vierkant zou zijn geweest. De lands­dagcomparanten hadden volgens Oldenhuis Gratama op het maaiveld gezeten met de benen in greppels en de uitgeworpen aarde vormde een rugleuning. De zitplaatsen schenen alleen bestemd voor hen die namens de marken of kluften de stemmen uitbrachten. De grote menigte zou zich in de nabijheid, staande, zittende of liggende hebben opgehouden en ondertussen het middagmaal genoten hebben met een krachtige boterham en een stuk worst! De gedachte was dat bij het opruimen van de inmiddels opgeschoten struiken en bramen deze overblijfselen der oudheid nog wel weer voor de dag zouden komen. Naar aanleiding daarvan had S. Gratama bij het landschapsbestuur een poging gedaan de sporen veilig te stellen, maar dit was tevergeefs geweest. Een paar jaar later kon hij aan een belang­stellende geen sleuven meer tonen .... In 1856 wilde het provinciaal bestuur een overzicht van de in de provincie aanwezige oudheden. Aanleiding tot dit onderzoek was het voorstel de tumu­li onder Rolde aan te kopen. Magnin kreeg opdracht op verkenning uit te gaan om te zien welke monumenten in Drenthe het verdienden bewaard te blijven voor de toekomst en eventueel aankoopwaardig waren. Hij gaf na zijn vijfdaagse reis door Drenthe een lyri­sche beschrijving van hetgeen hij had aangetroffen. Het waren in zijn ogen: 'voorwerpen welke den hedendaag­schen beschouwer met verbazing en eerbied vervullen en zijne verbeelding terugvoeren tot vroeger met eener sluijer van geheimzinnigheid bedekte tijden, welke door de duisternis zijn oog, hoe scherp ziend ook, niet kan heendringen ... '.

grollerholt-rhg-010

Oorspronkelijk kocht de provincie het perceel met het toponiem Grollerhout en een klein stukje bos er tegenover bij de schapendrift.   (Archief Ged. Staten 391/2 in 1878)

Over het Grollerholt sprak Magnin echter een vernietigend oordeel uit: 'Het hout of bos van Grolloo was bijna verdwenen en alleen drie langwerpige kuilen of sleuven van geringe diepte, voor weinig jaren door de zorg van het gemeentebestuur van Rolde enigszins opgegraven en beplagd, waren aange­wezen als de zitplaatsen van de vroe­gere landsdagvolmachten'. Magnin was van mening dat de zitplaatsen, gesteld dat ze verkrijgbaar waren, de kosten van aankoop niet waard waren, zelfs als de koopsom gering zou zijn. Omdat ze aanvoelden niet voldoende kennis in huis te hebben deden de Gedeputeerden geen voorstel aan Provinciale Staten om over het totale rapport van Magnin een beslissing te nemen.

Behalve de aankoop van de tumuli bij Balloo vloeide er niets uit het rap­port voort en verdween het in een la. Betreffende het Grollerholt is opval­lend dat Magnin spreekt over het gemeentebestuur van Rolde dat de sleuven zou hebben hersteld. In de eerste plaats waren de sleuven verdwe­nen of zo goed als verdwenen zoals we eerder zagen. De gemeente was geen eigenaar van het bos en had er formeel dus niets te zeggen. In het gemeentearchief is er dan ook niets over te vinden.

De burgemeestersfamilie Homan had het gebruiksrecht van de grond en zij zullen opdracht hebben gegeven met weinig kosten de zaak enigszins in overeenstemming te brengen met de vermeende historische toestand. Het is niet onwaarschijnlijk dat L. Oldenhuis Gratama, om zijn zin door te drijven, hiertoe de aanstichter is geweest. Mogelijk gebeurde dit onder het nuttigen van een goed glas wijn in de Asser Herensociëteit.