Toegankelijkheid

Grollerholt (4)

 

De herinrichting van het bos

Provinciale Staten wilden de gedenkwaardige Plek in het Grollerholt op den duur zo veel mogelijk in een toestand brengen waarin ze zich bevond ten tijde dat het bestuur van het gewest daar vergaderde. Zoals vaker met nieuwe aankopen gebeurt, begint de geschiedenis van de herinrichting van het bos in 1877 met een geschil met de buren. Of de grootte van het door de provincie gekochte overeenkwam met wat er op de kaart stond durfde gedeputeerde Pelinck niet zeggen, maar hij stelde voor om geen procedure te beginnen en in de situatie te berusten. Verder adviseerde hij om een nieuwe toegangsweg te maken naar de weg Grolloo-Schoonloo en het geheel af te ronden door een paar stukjes grond bij te kopen. Voor het overige zou het aangekochte bos op verschillende open plekken met opgaande eiken telgen moeten worden beplant. De eik was in die tijd de meest populaire boom om aan te planten. Het lag zelfs in de bedoeling iets aan de teelt van jonge eiken te verdienen door de potelingen later uit te dunnen en te verkopen. De resterende bomen wilde Pelinck vervolgens als opgaand hout laten staan. Het bouwland achter op de es van Grolloo had weinig waarde, zodat de betrokken eigenaren wel tot verkoop zouden willen overgaan. Mocht men er volgens hem in slagen enige belangstelling te wekken voor de historische plek, dan kon het wel eens zijn dat de vereiste investering voor de aankoop van de grond en de aan te planten bomen door vrijwillige bijdragen bijeengebracht zou kunnen worden. De provincie had in die jaren een chronisch gebrek aan geld en op die manier zou ze met weinig kosten in het bezit kunnen komen van deze voor haar zo merkwaar­dige plaats. Helaas voor de provincie stonden er geen weldoeners op om de te maken kosten voor hun rekening te nemen.

Drentse krant geeft impuls

nig. De Drentse krant sprak in 1881 de hoop uit dat de plaats waar regen, wind en koude de verharde lichamen van de voorvaderen niet scheen te deren zoveel mogelijk het vroegere aanzien zou worden teruggegeven. De plaats zou omringd moeten worden door hoge bomen die niet regelmatig waren gepoot zodat het de indruk wekte van een natuurlijk woud. Ook zou het wenselijk zijn de oude zitplaatsen te herstellen. Maar wanneer gebeurde er gadering van de staten hulde bracht voor de zorg die aan de Ballerkuil was besteed, nu onverwacht met het Grollerholt kwam aanzetten. Beide heren waren door hem meerdere keren mondeling van de stand van zaken op de hoogte gebracht en nu wilden ze plotseling op meer daad­kracht aandringen. Het was hem nog steeds niet gelukt om de benodigde grond voor een betere toegangsweg aan te kopen en daarvoor had hij nu de hulp van enige statenleden inge­roepen.

grollerholt-rhg-016

L. Oldenhuis Gratama was overtuigd van de juiste plaats in het bos. (foto: Drentse bi­ografieën deel 1 p. 56)

Een interpellatie over zijn gebrek aan werkkracht leek Pelinck overbodig. Wanneer men van mening was dat er te weinig werd gedaan, moest een ander lid van het college zijn taak maar over­nemen. Daarmee was de interpellatie van de baan. Oldenhuis Gratama liet het er niet bij zitten en wilde persoon­lijk met Pelinck spreken. Hij gaf met­een een voorzet door op te merken dat hij deze zomer viermaal als gids was opgetreden. Met ieder was hij bij de Ballerkuil geweest, met slechts één in het Grollerholt. Toen het Grollerholt was aangekocht hadden zelfs de Hollandse bladen een juichtoon laten horen, maar nu schaamde Oldenhuis Gratama zich voor de toestand waarin het bos verkeerde. Als er niets aan gedaan werd, loonde het volgens hem de moeite niet er een kijkje te nemen. Er moesten meer eiken telgen worden gepoot zodat zich op den duur weer het heilige bos der Germanen aan ons vertoonde!

Discussie via de krant

In het voorjaar van 1883 verscheen er een ingezonden stukje in de Drentse krant waarin er op werd gewezen dat het was toe te juichen dat er in het Grollerholt opgaand geboomte werd geplant. Het zou immers een aanden­ken moeten worden aan het oorspron­kelijke woud dat er eens was en dat was een natuurwoud. Niets zou volgens de inzender later mogen verraden dat de bomen door mensenhand waren geplant. Maar nu was het jammer dat de bomen in rijen werden gezet, iets dat in een natuurwoud nooit voorkwam. Ook zou er hulst en lijsterbes geplant moeten worden. Door de werkzaam­heden in het bos waren bovendien al veel varens vernietigd. De hartenkreet was:' Men ga niet op die weg voort'. Reeds de volgende dag was er iemand die beweerde: 'Plant de bomen zo ze het beste tieren, zorg voor hulst en lijsterbes en varens, wissel het bos af met paden en gangen. Maar het nage­slacht mag best weten dat onze tijd er de hand in heeft: gelegd, geijkt met de kenmerken van onze tijd'.

grollerholt-rhg-017

Grollerholt, minuutplan 1832 geprojecteerd op de Franse Topografische kaart uit 1813. (tekening Herman de Koning)

Ook deze woorden lokten natuurlijk een reactie uit. Het zou een bewijs van slechte smaak zijn wanneer men het planten van bomen in rijen hield voor iets dat het Grollerholt als plaats van uitspanning aantrekkelijk zou maken. Men zou het Haagse bos, waar behalve enige lanen de bomen niet op rijen waren geplant, eens moeten vergelijken met delen van het Asser­en Amelterbos! Het eerste was veel schoner en esthetischer. Daar waar de bomen op voordeel werden geplant mochten rijen de voorkeur verdie­nen, maar daar waar de schoonheid zou moeten prevaleren zeker niet. Een enkel slingerpad kon echter geen kwaad. Als gedachtenis aan vroeger dagen zou het beter zijn geweest het bestaande kreupelhout maar wild te laten opgroeien dan er door orde te brengen in de wanorde een boeren­brink van te maken. Om dan te ver­volgen met:

'Gelukkig dat het lid van G.S. aan wie het toezicht is opgedragen, iemand is van te veel smaak om dit niet in te zien. Zijn ondergeschikten begonnen tegen zijn bedoeling door al te regel­matige beplanting het Grollerholt te bederven, nu zijn aandacht er op is gevestigd, zal ongetwijfeld niet worden voortgegaan op die verkeerde weg'. W.L. van den Biesheuvel Schiffer was dezelfde mening toegedaan. Wel was hij er voorstander van ook andere soorten bomen te planten, zoals beuk, berk, abeel en linde. Vooral linden hadden in Duitsland volgens hem vaak magische betekenis. Na 50 à 60 jaar zou men kunnen denken aan het vroegere Heilige Woud en hij voegde er belerend aan toe: 'maar men zegt wellicht, is het de moeite waard, de herinnering levend te houden juist aan dat woud, en derhalve aan heide­nen, welke toen hier leefden. Maar de Grieken en Romeinen waren toch ook heidenen? Zij stonden niet lager dan wij, en ook onze voorouders waren geen wilden. Laat ons niet laag op de bezoekers van het heilige woud neer­zien, omdat zij niet wisten wat ons wordt verkondigd'.

Pelinck ziet het niet meer zitten

Blijkbaar ontstond bij Pelinck langza­merhand het idee dat iedereen zich met zijn opdracht bemoeide en dat wekte bij hem de nodige irritatie op. Hoe vererend de opdracht voor hem eerder ook was geweest, hij had er nu schoon genoeg van. Was zijn zienswijze juist dan had hij alleen te onderzoeken of er nog iets moest worden gedaan om het oude gesnoeide akkermaalshout en de nieuw geplante eiken telgen te doen groeien. Zelf had hij geconsta­teerd dat daar niets mis mee was. De zwaarste stamrnen waren blijven staan en de jonge aanplant gedijde goed. Zo goed zelfs dat de Grollenaren er vele telgen uitgetrokken hadden om er dorsstokken van te maken. In Grolloo zelf werd er vergoelijkend over gespro­ken, maar ieder bleek op de hoogte. Wilde men het bos aaneengesloten hebben dan moesten er nieuwe tel­gen worden gepoot. Het was echter vrijwel onmogelijk om er 's avonds en 's nachts politiebewaking bij te zetten. Stelden de Grollenaren geen interesse in deze plek, of wilden ze de pogingen van de Staten niet steunen, dan voor­zag Pelinck weinig heil in het opnieuw planten van jonge telgen. Bovendien was het met het oog op de stukken in de krant nu moeilijk om voorstellen over de inrichting te doen. Daarom achtte hij het niet meer zijn zaak, maar die van het gehele college van Gedeputeerde Staten. Daarop werd beslist ten aanzien van het Grollerholt en van de Ballerkuil meer verantwoordelijkheden in han­den te leggen van de Hoofd Ingenieur van Provinciale Waterstaat, maar de supervisie bleef zeer tegen zijn zin en met zijn stem tegen in handen van Pelinck. Omdat de Ballerkuil volgens hem op zich niets merkwaardigs had, toonde hij zich bereid daar een herdenkings­steen te doen plaatsen. Omtrent dejuiste plaats waar de lands­dagen gehouden zouden zijn in het Grollerholt twijfelde hij nog steeds, maar echt hardop zei hij dit niet en de herinrichting van het bos was nu even belangrijker.

grollerholt-rhg-018

Ontwerp van de richtingaanwijzer naar het Grollerholt. (Archief Ged. Staten)

 

De in 1878 aangestelde Hoofd Inge­nieur J .P. Havelaar was niet erg geluk­kig met de gang van zaken. Weliswaar had zijn vader uitgebreide bossen op zijn Gelderse goederen, maar van bos­bouw had hij geen verstand. Daarom wilde hij zich laten adviseren door de secretaris van het Drents Landbouw Genootschap. In die tijd was dat nota bene L. Oldenhuis Gratama, die op deze manier de kans kreeg ook via de achterdeur zijn ideaalbeeld van het GrollerllOlt te stimuleren. Een half jaar later kreeg de Hoofd Ingenieur opdracht de uitgetrokken telgen in het Grollerholt te vervan­gen. Bovendien moest hij nog eens pogingen aanwenden om een betere toegang tot het Grollerholt te krijgen. Dit leidde niet tot resultaat, maar ver­hinderde niet dat Havelaar in 1888 Minister van Waterstaat werd in het kabinet Mackay.

Afhankelijk van markegenoten

De provincie heeft met de gedachte gespeeld een veel groter gebied van de markgenoten aan te kopen, maar is vanwege de kosten daar snel van teruggekomen. De voorgestelde plek voor het monument onder de oude dennenboom zou beter bereikbaar moeten worden. Nu een nieuwe toe­gangsweg niet lukte zou het kronke­lende pad dat uitkwam op de scha­pendrift aan de zuidzijde van het bos verbeterd moeten worden. Naar de drift zou een voetpad en een rijweg worden aangelegd, maar ook daar­voor was de provincie afhankelijk van de medewerking van de markegeno­ten van Grolloo.

Concrete voorstellen deed Pelinck nog niet omdat hij eerst twee nieuwe leden van het college, die veel verstand van bosbouw hadden, de situatie wilde laten zien om daarover hun mening te horen. Het ging daarbij vooral om de vraag of er werkelijk 1500 telgen nodig waren om aan te planten zoals de Hoofd Ingenieur voorstelde. Beide heren waren van mening dat het Grollerholt doelmatig was beheerd. Slechts enkele telgen moesten wor­den geplant en met hier en daar wat snoeien zou het geheel een verzorg­de indruk maken. Daarom werden er voorlopig maar 50 eiken telgen geplant waarvoor een zekere Enting uit Grolloo de gaten groef van een meter in het vierkant en een meter diep voor 10 cent per gat.

Het overleg met de markegenoten van Grolloo pakte gunstig uit en de provincie kreeg het gebruiksrecht van een breder aan te leggen pad naar de zuidelijke schapendrift. In feite heette het: 'de bestaande toegangsweg die door opgreppeling en opzanding begaanbaar zal worden gemaakt'. Het gevolg was wel dat de afhankelijk­heid van de markegenoten in stand bleef. Ook het pad in het holt naar de gedenksteen werd onder handen genomen en de varens die er uit kwa­men werden gepoot op de omwalling bij de Ballerkuil. Eerder was al eens vastgesteld dat deze planten daar niet wilden groeien, maar dat was men kennelijk even vergeten. Het werd dan ook een fiasco.

Verslapte aandacht

Eindelijk waren nu de verwikkelingen rondom het Grollerholt in rustiger vaarwater gekomen, maar dat deed ook de aandacht van de provincie verflauwen. Tot er in 1897 berichten binnen kwamen dat de Groller boeren het met de provinciale grenzen niet zo nauw namen. Met andere woorden: zij ploegden voort! In overleg met de markegenoten werd waar nodig de grensscheiding opnieuw vastgesteld. Er kwamen veldstenen en basaltpaal­tjes op de grenzen van het provinciaal eigendom. Erger was nog dat het gra­nieten monument door de hoog groei­ende varens bijna niet meer zichtbaar was. Er volgden meteen maatregelen en rondom het monument werden de varens nu grondig uitgeroeid door diep te spitten. Ook bleek nog dat W.A. Hoben steeds een weg door het bos gebruikte om bij zijn land te komen. De provincie wilde daar natuurlijk graag van af, maar volgens Waterstaat kon ze maar beter in de situatie be rusten. Hoben was niet van plan om voor de provincie bij collega Oosterwijk te gaan bedelen voor een overweg over diens land. Het markebestuur kreeg het zelfs voor elkaar dat het pad vol­doende breedte hield om als drift te kunnen dienen.

Het werd nog drukker in het bos toen de provincie er een paar perceeltjes bij kocht en ook daar overweg ver­leend moest worden naar de er ach­ter liggende grond. Omdat het meer passend zou zijn een toegangsweg met aan weerszijden opgaande bomen te creëren vanaf de hoofdweg Grolloo-Schoonloo die het karakter van het bos kon verstevigen, ging het provin­ciaal bestuur weer in conclaaf met de markegenoten. Een lang gekoes­terde wens ging in vervulling en het Grollerholt kreeg zijn toegang zoals we het nu nog aantreffen. Pogingen van de provincie door aankoop van aangrenzende bosgedeelten het bezit verder uit te breiden mislukten. Vooreerst werd daarin berust en ter afronding werd in 1897 bij de hoofd­weg een fraaie gietijzeren handwijzer geplaatst. Ook de Drentse krant deel­de mee 'dat het geheel vrij wat in fraai­heid heeft gewonnen'. Toch werd het Grollerholt niet een toeristische trek­pleister zoals de Ballerkuil dat wel was, maar er gloorde hoop toen de Eerste Drentse Stoomtramweg Maatschappij in 1915 een trambaan langs het 'ver­maarde' bos legde. Het bleef ech­ter meer een fietscrossbaan van de Grollerjeugd rond de 'malle Jan'. Een minder gebezigde benaming voor het monument is overigens: ]an met zien zes kinder'.