Toegankelijkheid

 

Kwaojong in oorlogstied

Herinneringen uit Grol van Bé van der Wal

De eerste herinneringen van mij stammen uit de oorlog.

O.a. de EDS-tram, waarmee we een keer met een schoolklas naar de dierentuin in Emmen zijn geweest. Mijn vader was als onderwijzer van de school er uiteraard ook bij. Het was een heel spannende reis weet ik nog wel. Vooral het rangeren in Oosterhesselen was een heel gedoe, met 6 trams uit alle 4 de richtingen. De tram reed vlak voor ons huis langs en een enkele keer vielen er briketten van de stoomlocomotief af, wat voor mijn ouders welkome brandstof was.
We zijn nog een tweede keer met de tram naar de Emmer dierentuin geweest, vooral in de speeltuin was veel te beleven. De tram werd ook door de Duitsers gebruikt. In Grol lag bij de school een wissel met een stukje doodlopend zijspoor en daar stond een keer een tram met eten voor de Duitsers, die onderdak in de school hadden. In één van de personenwagens was een coupé vol met kuch (broden). Zo veel brood had ik nog nooit bij elkaar gezien. Schoolgebouwen werden vaak gevorderd voor het onderdak van de soldaten. De tram is op 10 mei 1947 opgeheven en de maanden daarvoor was er alleen maar zo nu en dan nog een goederentram.

Ook de eerste belevenissen in onze grote tuin waren spannend. Met een tak voor de bijenkasten zwaaien doe je maar één keer. De gestoken plekken werden in die tijd met azijn behandeld. Ook het spelen in een sloot leverde hetzelfde effect. Met een aantal stekende hommels zo snel mogelijk naar huis hollen….. Mijn vader had wel 40 bijenkasten en dat leverde aardig wat honing op. Hij gebruikte in die tijd al kasten in plaats van korven. Kasten leveren meer honing op dan korven, ook omdat je de raten in ramen laat bouwen en de ramen zijn eenvoudig te slingeren. De honing werd veel gebruikt als ruilmiddel met de vele boeren die er toen nog waren.

Eén van de eerste indrukken uit de omgeving was het zoeklicht van het Jodenkamp. Het staatsbos was nog maar ongeveer 10 jaar oud en dus waren de boompjes in het bos nog maar een paar meter hoog. De sterke lamp scheen rechtstreeks mijn slaapkamertje in, waar de simpele gordijnen niet alles konden tegenhouden.
Later in de oorlog, waarschijnlijk in het voorjaar van 1945, hadden mijn oudere broers, waarschijnlijk als drijvers van de jacht (ik vraag mij achteraf of dit kon), in het staatsbos zo halverwege het Jodenkamp nog niet ontplofte brandbommen gevonden. Deze waren door vliegtuigen van de geallieerden, die door Duitse jagers werden achtervolgd, samen met andere bommen afgeworpen. Brandbommen komen aan een kleine parachute naar beneden en vallen dan meestal met de punt naar beneden. Door de bomen van het bos zijn ze in hun val geremd en niet ontstoken. In het staatsbos zijn ook vijf bomgaten teruggevonden. Een paar dagen later zijn ze er weer heen gegaan en ik mocht toen als 6- of 7-jarige mee. De brandbommen bestonden voor een deel uit fosfor en konden met enige moeite tot ontbranding worden gebracht. Ze waren zo'n 30 cm lang, als ik me goed herinner. Het lukte echter niet ze tot ontsteking te brengen. In het bos naar het kamp lagen enkele wegen van kinderkopjes (veldkeien). Gerard Hoving kwam op het idee om er eentje met de punt (de bovenkant dachten de jongens) hard op de stenen te gooien, direct voor zijn voeten. De brandbom ging ontsteken en was niet meer te blussen. De hei langs de weg begon ook te branden en iedereen werd bang en vluchtte het bos in, behalve mijn broer Cor en ik. Cor probeerde het brandende spul met zand te bedekken en dit is na een tijdje ook gelukt. We waren wel doodsbang, ook omdat kort van tevoren nog twee Duitse officieren op de fiets voorbij gekomen waren. Ze hadden nog gevraagd of de jongens misschien ook munitie gevonden hadden.

Een ander herinnering uit de oorlog was de vondst van een echte kolenmijn. Tijdens het graven ergens in de tuin vonden een speelkameraad en ik zomaar opeens een hoop echte kolen, en ik had vaag als eens opgevangen dat steenkolen uit de grond kwamen. Dus toog ik opgewonden naar huis in en vertelde met veel lawaai dat we kolen hadden gevonden. Mijn ouders vonden het niet zo leuk dat hun schat voor de komende winter door ons was ontdekt.
En wat te denken van de ontdekking van een elektriciteitsdraad in de grond. Toen ik die geleidelijk optrok en volgde werd ik terwijl ik bezig was door mijn moeder verrast, die waarschijnlijk wel een idee had wat hier stiekem was gebeurd. Ze zei me dat ik onmiddellijk moest stoppen. Mijn vader had in een voorgaand jaar in de tuin niet ver huis van oude spoorbielzen een schuilkelder gebouwd, om in geval van nood te kunnen gebruiken. Achteraf is me duidelijk dat mijn 2 oudste broers daar een stiekem gebouwde radio hadden opgeborgen en zo nu en dan gebruikten om naar waarschijnlijk verboden zenders te luisteren. Het was denk ik sowieso verboden, want op een gegeven moment moesten alle radio's worden ingeleverd.

Bij ons was een Duitse SS-officier ingekwartierd. Achteraf hoorde ik dat hij voor een aantal burgers een beste man was. Hij heeft geprobeerd voor mij bij de smid Hendrik Reinders in Grol een tweedehands autoped te kopen. Maar de smid wilde dit niet, want het was zijn enige exemplaar en het was van zijn dochter Aaltje.
Op een dag is er een Engels vliegmachine (Lancaster) aangeschoten, gelukkig kon de piloot zich door middel van een parachute het leven redden. Hij heeft zich kennelijk in de bossen weten te verstoppen, want hij is op een gegeven moment in contact gekomen met, naar ik meen, mijn oudste broer Siem. Die heeft hem doodgemoedereerd mee naar huis genomen. Wat ik er nog van weet dat mijn vader bezig was met het repareren van een paar prachtig mooie schoenen. Zulke schoenen had ik nog nooit eerder gezien. In mijn argeloosheid vroeg ik waar ze die mooie schoenen hadden gekocht en van wie ze waren. Het enige antwoord dat ik kreeg was dat ik er absoluut niet verder over moest praten, want als de Duitsers het zouden horen, zou hij doodgeschoten worden. Dat maakte diepe indruk op mij en ik heb er met niemand over gepraat. Later hoorde ik dat mijn moeder de piloot maar in het bed van de Duitse officier had gestopt, omdat die toevallig toch een paar dagen afwezig was. En dit was een mooie plek, want wie zou de piloot daar nou zoeken? Ze moesten die jongeman toch ergens kwijt en bovendien had hij de afgelopen dagen waarschijnlijk slecht geslapen.

Contacten met de meeste NSB-ers waren nooit ""botsend"". Ik herinner me nog een avond dat we iets na achten nog door de Hoofdstraat liepen, thuiskomend van de familie Zijgers, één van de boeren in het dorp. Het was na het begin van de spertijd die om 8 uur begon. We hoorden plotseling op ruim 100 m voor ons een groepje mensen aankomen en op hetzelfde moment werd er in de lucht geschoten, waarschijnlijk met losse flodders. De NSB kende een soort groep van landwachters, jongens met veel branie, die hun gezag wilden laten gelden, maar die waarschijnlijk alleen maar losse flodders in hun geweren hadden. Ze kwamen met nogal wat herrie dichterbij en plotseling zei iemand van hen zachtjes ""jongens pas op heur 't is de meester"". Mijn ouders zeiden netjes goedenavond en konden ongestoord verder naar huis lopen. De schoolmeesters, en zeker mijn vader, hadden ook op latere leeftijd veel gezag bij de jeugd. Mijn vader heeft in zijn veertigjarige loopbaan veel kinderen in de klas gehad waarvan ook één of beide ouders van hem onderwijs hadden gehad en was daardoor bij jong en oud bekend.

Mijn vader was in 1920, toen hij als schoolmeester in Grol was benoemd, een tijdje bij buren van Jan Zijgers in de kost geweest. En daardoor was er kennelijk een goede relatie met de familie Zijgers ontstaan. Dat werd in 2012 door Albert Zijgers (ereburger van Dronten) bevestigd, omdat mijn vader hem het orgelspelen had geleerd. Schoolmeesters waren in die tijd meestal de enige mensen die tijdens hun opleiding noten hadden leren lezen. Daarom is mijn vader later in Grol organist van de kerk geworden. Volgens Albert Zijgers waren zijn ouders ook nogal fel anti-NSB-er en zijn ze daarom soms ook wel gepest. Eens was er bij hun huis een bord opgehangen met de tekst ""Engels Ziekte"". De moeder van Albert heeft zo snel mogelijk daarna aan passerende NSB- ers gevraagd of ze de dokter wilden waarschuwen, vanwege deze besmettelijke ziekte.

Tijdens de oorlog ontstond er vooral een ruileconomie. En daarbij ging het naast eten en drinken ook om kleren. Wol voor kleren was er nog wel en schaapscheerders ook wel. Maar een vermolmd spinnewiel repareren? Mijn vader heeft in 1943/44 een draaibank gemaakt, bestaande uit de as van een oude kinderwagen en een fietswiel, waar cement in gegoten was, zodat het als een vliegwiel werkte. Over het fietswiel paste een touw dat ook over de pulley van de motor van de elektrische wasmachine liep. Zo heeft hij met een scherpe beitel mooi gedraaide poten en spaken van het spinnewiel gemaakt. Soms was er geen stroom en dan moesten mijn broers met de hand het fietswiel aandraaien. Maar dat verveelde al gauw. Het spinnewiel op onderstaande foto is door mijn vader gemaakt.

opoe aan spinnewiel

 

Mijn vader haalde in die jaren ook weleens melk bij de familie Zijgers. Hij gebruikte daartoe twee pulletjes van ongeveer een of anderhalve liter die hij met een touw om zijn nek hing en onder zijn jas verborg. Niemand mocht het zien want het was verboden dat de boeren levensmiddelen verkochten buiten het officiële (=Duitse circuit) om.

Omdat mijn vader een EHBO-cursus had gevolgd, een verbandtrommel in huis had en ook wel een zekere hoeveelheid medische kennis had, fungeerde hij vaak als handlanger van de huisarts, dokter Rijtma in Rolde. Op een avond was er bij een NSB-boer iemand van de zolder op de deel gevallen en had een lelijke verwonding opgelopen. Of er eerst telefonisch overleg met Rijtma is geweest weet ik niet, maar wel dat besloten werd dat de patiënt met z'n vader en mijn vader per kiddekar naar Rolde ging om door Rijtma onderzocht en behandeld te worden. Mijn moeder vond het allemaal zeer zorgelijk, want het was al ver na 8 uur. En er was uiteraard geen enkele verlichting. Het is goed afgelopen. Ze kwamen in het begin van de nacht weer thuis. De volgende dag bracht één van de andere kinderen van de boer twee stuks tweeliter weckflessen vol vlees.

Vlak voor de bevrijding van Grol op 12 april 1945 zaten er nog Duitsers in het Grollerholt. Vanaf ons huis konden we ze door de laan van het Grollerholt heen en weer zien sluipen. Dat was ongeveer op het moment dat er drie huizen door de Canadezen in brand zijn geschoten. Deze huizen stonden tussen Grol en Schlo, voor en na de bossingel van Staatsbosbeheer. In deze boerderijen zaten vermoedelijk nog Duitsers. Misschien waren ze ook al vertrokken. De Canadezen die ongetwijfeld wel de nodige informatie gekregen hadden, kwamen uit de richting van Schlo. Ons huis aan de Schoonloërstraat stond op een kleine verhoging van ongeveer 30cm. Wij konden vanachter deze verhoging de bewegingen richting Schlo aardig volgen, maar mijn moeder vond het maar niks en wij moesten op een bepaald moment toch naar binnen, misschien ook wel de schuilkelder in.

De bevrijding.
Op 12 april 1945 werd Grol door de Canadezen bevrijd. De carriers (kleine tank op rupsbanden aan de achterkant) met een klein kanon kwamen ’s middags tergend langzaam vanaf Schlo Grol binnen rijden. Een eindje voor de melkfabriek bleef de koploper een poos staan. Achteraf denk je dat ze per radio de situatie naar hun commandant doorgaven. Het was de periode dat ze misschien wel al over draadloze verbindingen beschikten. De Amerikanen en Canadezen hadden op het laatst van de oorlog wel al betere technische hulpmiddelen dan de Duitsers. Het ging de Grollenaren echter te langzaam. Mijn oom Maris Veenhof die tegenover de melkfabriek woonde ging op een gegeven moment naar buiten en kreeg contact met de soldaten in de carrier. Met handen en voeten zal hij hen wel hebben kunnen uitleggen dat de laatste Duitsers dezelfde morgen al vanuit richting Schlo met een boog in oostelijke richting de zuides om Grol heen waren getrokken. Oom Maris was als uitgesproken socialist iemand die geen blad voor de mond nam en evenmin snel bang was en daardoor soms zichzelf in moeilijkheden kon brengen. Maar er is hem nooit iets overkomen.

In de namiddag was Grol grotendeels bevrijd en konden wij het dorp in. Ik herinner me nog een boerenwagen waarop een aantal NSB-ers zaten, met hun benen over rand bungelend. Ze zijn een poosje later afgevoerd naar het kamp dat al een paar dagen eerder was bevrijd. Er stond een vrouw bij de wagen op één van de NSB-ers te schelden: het waren socialisten, haar man was overleden. En haar zoon, die krantenbezorger was, was nogal eens gepest door de NSB-jeugd. Later in de avond ben ik met mijn ouders nog een keer het dorp in geweest. In het bos van de latere Berenkuil schoten de Canadezen lichtkogels de lucht in, om zodoende achtergebleven Duitsers te ontdekken.

In 1955 bij de 10-jarige herdenking van de bevrijding zei een van de vroegere NSB-ers: ""dan moet wij morgn zeker weer op de woagn"". Sommige mensen zijn onverbeterlijk…..

Bé van der Wal

3 mei 2020